Innoveren kun je leren


Innovatie wordt gezien als het proces dat organisaties en ook landen concurrerend kan laten zijn in een informatiemaatschappij. Innovatie gaat in de kern over kennis: kennis van markten, technologie, wetenschap en klanten wordt omgezet in nieuwe oplossingen voor klanten. De definitie van innovatie van de OECD en EU is: ‘the conversion of new and existing knowledge into commercial value or value for society’. Voor een proces dat zo afhankelijk is van kennis, is het opvallend dat de relatie met onderwijs zo beperkt is. Ik ga in dit artikel wat de rol van onderwijs voor leren innoveren kan zijn.

Wat is innovatief vermogen?
Innovatief vermogen van een organisatie gaat over hoe goed of slecht een organisatie anticipeert of reageert op veranderingen in de omgeving. Dat vermogen kan zorgen voor een voortdurende ontwikkeling van nieuwe diensten en producten.
Voor het beschrijven van de factoren die het innovatief vermogen van een organisatie bepalen zijn er verschillende raamwerken. Voor een beschrijving van het innovatief vermogen of innovation capability kies ik voor het SPO model, genoemd naar Structural Capability, Personnel Capability and Operational Capability (Momeni , Balslev Nielsen , Haghighi Kafash, 2015). Het model biedt een goede samenvatting van verschillende opvattingen in de literatuur.

Het model geeft een beschrijving van innovatievermogen op organisatieniveau, maar laat ook zien dat dit vermogen in belangrijke mate afhangt van persoonlijke eigenschappen van medewerkers (capacities). Dat geldt voor de vermogens van het personeel (personnel capability), maar ook voor de andere clusters van vermogens. De capaciteiten waaruit de clusters bestaan zijn grotendeels eigenschappen van medewerkers die geleerd of bevorderd kunnen worden. Om het innovatievermogen van de organisatie te vertalen naar eigenschappen op individueel niveau gebruik ik de volgende indeling van innovatie processen, logische geordend en met verwijzing naar de capaciteiten in het SPO model:

  1. Ontdekken: informatie ontdekken en vergaren (individual knowledge en opportunity detection),
  2. Verwerken: verwerken en communiceren van informatie (capaciteiten die zijn te vinden in het cluster structural capacity),
  3. Creëren: vinden en creëren van nieuwe oplossingen (idea generation).

De persoonlijke eigenschappen of capaciteiten om deze activiteiten te kunnen uitvoeren vormen het innovatievermogen van een organisatie op individueel niveau. Om een beeld te geven van de leerbaarheid van deze capaciteiten geef ik van ontdekken en creëren een nadere uitwerking.

Christensen beschrijft in The innovators DNA de volgende vaardigheden voor ontdekken: associëren, bevragen, observeren, experimenteren en netwerken. Met deze vaardigheden kunnen personen anderen ontmoeten en bij die ontmoetingen kunnen ze omgaan met verschillende perspectieven, gedrag en kennis van anderen analyseren, verbindingen leggen, standaard antwoorden in twijfel trekken en nieuwe oplossingen uitproberen. Stuk voor stuk gaat het om vaardigheden die aan te leren en te trainen zijn.

De capaciteit om te creëren of creativiteit wordt door Amabile (2012) uitgewerkt in een Componential theory of creativity. De eerste component in deze theorie bestaat uit de expertise over het domein waarin iemand werkt. Vergaren van kennis gaat dus vooraf aan creëren. De verworven kennis en vaardigheden bieden zo gezegd de grondstoffen waarmee nieuwe oplossingen kunnen worden gemaakt.
De tweede component bestaat uit vaardigheden voor creatief denken. Het gaat dan om eigenschappen als onafhankelijkheid, risico-bereidheid, verschillende perspectieven kunnen kiezen, voorstellingsvermogen en flexibiliteit.

Het zijn vooral deze eigenschappen die bepalen of en hoe makkelijk iemand los kan komen van bestaande oplossingen en nieuwe kan bedenken.

De derde component is motivatie. Keer op keer blijkt uit onderzoek dat intrinsieke motivatie sterker is dan extrinsieke. Intrinsieke motivatie bepaalt of iemand een taak of probleem interessant, uitdagend of zinvol vindt. Daarmee wordt voor een belangrijk deel bepaalt of iemand creatief is in de uitvoering van de taak of bij de oplossing van een probleem.

Creativiteit begint dus met een basis van kennis van een domein of vakgebied. Vervolgens kan iemand leren creatief te zijn door uit te zoeken, te experimenteren, vragen te stellen, nieuwe voorstellingen te maken en informatie samen te brengen. Leren creatief te zijn wordt wel vergeleken met het leren van een sport: je weet tevoren nooit welke beweging je op welk moment zult maken, maar het maken van de bewegingen is wel te trainen.

Het innovatie vermogen van een organisatie wordt vooral bepaald door eigenschappen van personen, zoals de capaciteit om te ontdekken en creativiteit. In deze eigenschappen ligt het belangrijkste verband met onderwijs: deze eigenschappen zijn te leren. Ik wil ingaan op leren innoveren in twee kaders: leren innoveren op school en leren innoveren op het werk.
Voor beide kaders bespreek ik welke belemmeringen er zijn voor het leren van de capaciteiten voor innoveren en langs welke lijnen leren innoveren gestimuleerd zou kunnen worden, maar eerst aandacht voor een interessant initiatief om innoveren in het onderwijs te brengen: ‘educate to innovate’.

Educate to innovate
Dit initiatief om te leren innoveren op school komt van de voormalig president van de VS, Obama. Het initiatief was er op gericht de VS concurrerend te maken en te houden in een geglobaliseerde economie. In de woorden van Obama:
‘None of us can predict with certainty what the next big industry will be, or where the new jobs will come from. Thirty years ago, we couldn’t know that something called the Internet would lead to an economic revolution. What we can do – what America does better than anyone – is spark the creativity and imagination of our people.’ Daarom: ‘… if we want to win the future – if we want innovation to produce jobs in America and not overseas – then we also have to win the race to educate our kids.’

Volgens deze visie moet de VS om een leidend land te blijven in innovatie haar innovatie vermogen sterk vergroten. Het verbeteren van de innovatie capaciteiten van organisaties en personen is daarom een nationale prioriteit.
Je zou verwachten dat de campagne ‘Educate to innovate’ die uit deze visie is voortgekomen zich richt op de persoonlijke kwaliteiten die de voorwaarden vormen voor innovatie processen in organisaties. Dat is echter niet gebeurd. De campagne heeft zich bijna geheel gericht op het bevorderen van het onderwijs in de exact vakken. De relatief lage scores van Amerikaanse studenten op deze vakken in internationale testen heeft voor een groot deel de inhoud van de campagne bepaald, die uiteindelijk vooral bestond uit ondersteuning van leerkrachten en nieuw lesmateriaal voor de zogeheten STEM vakken (science, technology, engineering, mathematics). De reden hiervoor ligt naar mijn idee bij een belangrijke beperking voor leren innoveren op school.

Beperkingen voor leren innoveren
Innoveren op school wordt vooral beperkt door de relatieve dominantie van de cognitieve benadering benadering van leren. De cognitieve benadering ziet leren als een mentaal proces, waarbij leerlingen kennis aangereikt krijgen die ze vervolgens verwerken en toepassen. Vanaf de jaren ’60 heeft zich een ontwikkeling voorgedaan van leren als mentaal proces naar leren als sociaal proces en, meer recent, naar leren als sociaal-cultureel proces. Het mentale proces wordt daarmee aangevuld met leren in relatie tot anderen (sociaal) en in relatie tot de omgeving (sociaal-cultureel). Toch overheerst nog de cognitieve benadering, waarbij een tevoren gedefinieerde verzameling kennis en kunde wordt overgedragen aan leerlingen. Op basis van die verzameling wordt een curriculum gemaakt en worden examens afgenomen.

Deze cognitieve benadering van leren brengt een aantal beperkingen met zich mee:

  • De nadruk ligt op intellectuele vaardigheden en er is weinig aandacht voor persoonlijke ontwikkeling, motivatie, houding en waarden.
  • De cognitieve visie beperkt leren tot iets wat op school plaatsvindt, voorbijgaand aan leren als proces dat altijd en overal doorgaat.
  • In relatie tot de innovatie capaciteiten wordt in de cognitieve benadering te weinig aandacht besteed aan creativiteit.

Die beperkingen raken direct aan de eigenschappen die nodig zijn voor innovatie activiteiten. Dat geldt voor ontdekken en creëren, maar ook voor zelfstandig verwerken en autonoom communiceren over verworven kennis.

Een vergelijkbare belemmering is te vinden bij leren innoveren op het werk. Een dominante zienswijze op leren in dit kader is de human capital benadering. Deze benadering kenmerkt zich door eigenschappen van personen te zien als een voorraad van vaardigheden, expertise en talenten die benut kan worden voor de productie van een organisatie en daarmee een bepaalde waarde vertegenwoordigd. Scholing is een bepalende factor voor het verhogen van deze waarde. Organisaties kunnen menselijk kapitaal inkopen op de arbeidsmarkt of scholing aanbieden aan eigen medewerkers. Er zijn in de human capital literatuur dan ook veel voorbeelden te vinden van rendementsberekeningen voor investeringen in scholing, waarbij de kosten voor scholing en verloren productiviteit wordt afgezet tegen de opbrengsten van verhoogde productie als gevolg van de investering.

Het zal duidelijk zijn dat deze benadering zich slecht verhoudt tot het bevorderen van de innovatie capaciteiten van personen. Vergelijkbaar met de cognitieve benadering van onderwijs gaat ook de human capital benadering voorbij aan eigenschappen die bepalend zijn voor het innovatief vermogen, zoals ontdekken, creativiteit en voorstellingsvermogen. Bepaalde kennis kwalificaties kunnen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bepaalde taken, ze zeggen nog niets over de mate waarin iemand in staat is zich aan te passen wanneer de omstandigheden van die taken veranderen.

De vraag is nu hoe deze beperkingen voor leren innoveren op school en op het werk zijn weg te nemen of te verminderen. Ik zie drie mogelijke lijnen om leren innoveren op school te stimuleren, zonder direct afhankelijk te zijn van grote wijzigingen in bestaande onderwijsprogramma’s. Deze lijnen kunnen ook vertaald worden naar leren innoveren op het werk, maar krijgen daar uiteraard een andere invulling. De lijnen bestaan uit: een didaktiek gebaseerd op spel, de werkelijkheid gebruiken om te leren en invulling van de 21th century skills.

Spel en experimenteren
De eerste lijn die ik wil schetsen om leren innoveren te stimuleren is die van meer ruimte voor spel en voor experimenteren. Veel onderzoek wijst op spel als een belangrijke voorwaarde voor het tot stand komen van de benodigde capaciteiten voor innovatie activiteiten. We hebben ons vermogen om creatief te denken en te handelen vooral te danken aan spel.

De cognitieve benadering die erg bepalend is voor de vormgeving van onderwijs strekt zich ook uit tot spel: Het dominante paradigma voor spel bij kinderen is dat het een voorbereiding is op het latere leven en dat de juiste interventies het nuttiger maken voor het vervullen van toekomstige rollen. Spel is daarmee een instrument bij het ontwikkelen van kinderen. Onderzoek naar spel geeft echter een veel genuanceerder, rijker, maar ook diffuser beeld van spel en wat spel kinderen oplevert. Een definitie van spel die dat illustreert is: spel is wat kinderen en jongeren doen wanneer zij hun eigen ideeën kunnen volgen, op hun eigen manier en op basis van hun eigen motivatie. Duidelijk is in deze definitie dat spel voorbijgaat aan vooropgezette leerprogramma’s en uitgaat van intrinsieke nieuwsgierigheid, het creëren van onverwachte situaties en het oefenen van manieren om hiermee om te gaan. Meer precies zijn er de volgende kenmerken van spel te onderscheiden:

  • Persoonlijke keuze en controle
  • Gaat gepaard met een gevoel van macht en controle
  • De gelegenheid om de wereld in te richten op een manier die in de werkelijkheid niet zou kunnen
  • Intrinsiek gemotiveerd, uitgevoerd op basis van eigen beweegredenen
  • Creëert een positief affect (het is plezierig en wordt positief gewaardeerd)
  • Het is flexibel en adaptief (voorwerpen en regels worden op verschillende manieren toegepast)
  • Het kan herhalend, onvoorspelbaar, spontaan, vernieuwend en creatief zijn.

Het gevoel van controle ontstaat vaak door in het spel onzekerheden op te zoeken (zowel geestelijk als lichamelijk) en deze vervolgens te overwinnen. De stijl van spelen kan verschillen van heel voorzichtig naar het snel zoeken van risico’s, maar voor iedere vorm van spel geldt dat er onzekerheden gezocht en vervolgens beheerst worden.
Kinderen de ruimte bieden voor spel moet dus niet zozeer gezien worden al een middel om bepaalde uitkomsten in hun leven tot stand te brengen, maar als een belangrijke voorwaarde voor hun integrale ontwikkeling.

Spel kan zich daarbij uitstekend verhouden tot de geprogrammeerde vormen van leren, zowel in de voorbereiding (spel verhoogt de concentratie voor activiteiten daarna) als in de verwerking (spel is een manier om nieuwe inzichten toe te passen).
Met het toenemen van de leeftijd zien spel en uitproberen er natuurlijk anders uit. In een forum over spel en leren bijvoorbeeld vertelt een leerkracht van een Havo 3 klas over zijn introductie van software voor toegepaste wiskunde. Die introductie bestond uit zijn leerlingen een half uur de tijd geven de software te verkennen zonder enige opdracht of instructie. De les erna leverde meer aandacht en motivatie op dan hij ooit eerder had meegemaakt met deze stof.
Voor volwassenen geldt dat gelegenheid voor uitproberen en experimenteren de beheersing van nieuwe tools en technieken aanmerkelijk vergroot en regelmatig kan leiden tot nieuwe vormen van gebruik. En Einsteins kwalificatie van spel als de hoogste vorm van research was misschien speels, maar heeft wel een serieuze boodschap.

In toenemende mate wordt ook door neurowetenschappers onderzoek gedaan naar de effecten van spel op persoonlijke competenties. Hun onderzoek wijst er op dat spel een manier is om delen van de hersenen te vormen waar emoties, motivatie en beloning worden gecreëerd en verwerkt. In tegenspraak met de heersende opvatting van spel als een middel om bepaalde vaardigheden te leren en te oefenen blijkt spel vooral van belang voor het op gang brengen en stimuleren van bepaalde fysieke en chemische ontwikkelingen van de hersenen. De uitkomsten van deze ontwikkelingen zijn vervolgens van invloed op de mate waarin kinderen in staat zijn goed om te gaan met invloeden uit hun sociale en fysieke omgeving: het vermogen zich aan te passen, relaties aan te gaan, met tegenslagen om te gaan en de omgeving te vormen naar eigen inzichten. Hierin zijn goed de persoonlijke capaciteiten te herkennen die vereist zijn voor innovatie: ontdekken, verwerken en creëren.

Spel genereert het gedrag dat past bij de activiteiten voor innovatie: het zorgt voor ontdekken, experimenteren en het vinden van creatieve oplossingen. Dat pleit voor meer ruimte voor spel op school en meer ruimte voor experimenteren op het werk.

Leren van de werkelijkheid
Een tweede lijn waarlangs onderwijs kan bijdragen aan de ontwikkeling van de capaciteiten voor innoveren is ‘leren van de werkelijkheid’. De werkelijkheid tot omgeving en onderwerp van leren maken doorbreekt de scheiding tussen leren en doen. Leren en doen zijn zowel in onze kijk op leren als in de praktijk sterk gescheiden: je gaat naar school en daarna ga je werken. Als je vanuit je werk een cursus volgt ga je daarvoor naar een instituut of in ieder geval naar een apart zaaltje op het werk. Die scheiding past niet goed meer bij de noodzaak om zowel voor je werk als voor je privéleven voortdurend te leren omgaan met nieuwe technologie die ons voor nieuwe taken stelt. De grote veranderingen die de wereld ondergaat op bijna alle levensgebieden vraagt om een herontdekking van de kennis en technologie waarmee we die veranderingen tegemoet moeten treden. Het is niet langer voldoende om je bestaande manier van leven en werken stapsgewijs aan te vullen met het leren van nieuwe taken. We zullen ons en onze kinderen moeten leren hoe we nieuwe manieren van werken kunnen ontdekken. Dat kan alleen als leren niet van die veranderende werkelijkheid wordt afgezonderd, maar er direct gebruik van maakt.

De gewenste combinatie van leren en doen vraagt om het verbinden van de leeromgeving en de omringende werkelijkheid:

  • Leren spelt zich overal af, dus ook (en misschien wel juist) buiten school.
  • De buitenwereld biedt veel leerstof die ook binnen school gebruikt kan worden

De beste manier om beide vormen van leren te omschrijven is leren van de werkelijkheid, leren gebaseerd op de werkelijkheid waar we in leven. Digitale middelen kunnen het leren van de werkelijkheid mogelijk maken of ondersteunen, zoals bij het gebruik van sensoren bij een veldles biologie of van smartphones met camera’s bij een les over verkeer in de wijk. Ook vormen van online samenwerking bieden nieuwe mogelijkheden om buiten leslokalen te leren. De grotere beschikbaarheid van Augmented Reality en Virtual Reality zullen hier eveneens aan bijdragen.

Op diverse Amerikaanse universiteiten zijn de eerste tekenen te zien van dit leren van de werkelijkheid. Hier ligt de nadruk op leren als persoonlijk proces van ontdekking. In het Verenigd Koninkrijk zijn er experimenten die meer de nadruk leggen op het leren buiten de school. Hierbij kunnen in het werkelijke leven directe ervaringen worden opgedaan die bijdragen aan begrip, vaardigheden, waarden en de persoonlijke en sociale ontwikkeling van leerlingen op een motiverende manier. Er is inmiddels ook het nodige wetenschappelijk bewijs voor de voordelen van leren buiten de school als aanvulling op de bestaande programma’s.

Organisaties zouden eveneens veel baat kunnen hebben bij een grotere externe oriëntatie. Er is veel kennis die van buiten moet komen: van partners, kennisorganisaties of maatschappelijke organisaties. Veel innovatie methodieken gaan uit van een intensieve relatie met klanten. De verbinding met partijen buiten de organisatie heeft meerdere kanten: Medewerkers ontvangen kennis en doen ervaring op in de buitenwereld, maar de buitenwereld kan ook gebruikt worden voor het toetsen of uitproberen van ideeën en producten van de organisatie.

Ook voor leren van de werkelijkheid geldt dat de capaciteiten die er mee tot ontwikkeling worden gebracht voor een groot deel overlappen met de capaciteiten nodig zijn voor innovatie. Dat pleit voor meer verbinding van scholen en organisaties met de buitenwereld.

Onderwijs op basis van 21th century skills
Een derde lijn waarlangs de bijdrage van onderwijs aan de capaciteiten voor innoveren kan worden vergroot is de rol van 21th century skills.
De benadering van het onderwijs op basis van 21th century skills is bedoeld om leerlingen beter voor te bereiden op de snel veranderende eisen die in de toekomst aan medewerkers zullen worden gesteld. Er wordt geschat dat meer dan 65% van de leerlingen die nu op school zitten later terecht komen in een beroep dat nu nog niet bestaat. Dit vraagt om voldoende aandacht voor sociale en psychische vaardigheden als creativiteit, initiatief nemen en het vermogen om te gaan met veranderingen. Toekomstige beroepsbeoefenaren zullen vooral niet-routine taken uitvoeren, ongestructureerde problemen moeten oplossen en nieuwe informatie moeten verwerken. Met de 21th century skills wordt geprobeerd naast de traditionele basisvaardigheden als taal en rekenen andere, meer generieke vaardigheden aan te leren die kinderen moeten toerusten voor het werk van de toekomst. Leerlingen werken daarvoor, door alle vakken en domeininhouden heen, aan vaardigheden als:

  1. eigen kritische analyse en probleemoplossing,
  2. creativiteit en innovatie,
  3. reflectie,
  4. ondernemingszin,
  5. digitale vaardigheid,
  6. communicatie,
  7. samenwerking en
  8. sociaal-cultureel bewustzijn.

Er zijn verschillende modellen voor de indeling en weergave van deze vaardigheden. Om een goed inzicht te bieden in het belang van persoonlijke capaciteiten kies ik voor het model van het World Economic Forum om de 21th century skills visueel weer te geven:

Zoals is te zien omvatten de 21th century skills in belangrijke mate de persoonlijke capaciteiten voor innovatie, soms met andere woorden en accenten, zoals nieuwsgierigheid in plaats van ontdekken. Het is dan ook niet vreemd dat deze nieuwe vaardigheden goed passen bij een didaktiek waarin spel en leren van de werkelijkheid een belangrijke plaats innemen.

Samenvattend: Innovatie vraagt om persoonlijke eigenschappen van medewerkers, eigenschappen die zijn aan te leren, maar die wel vragen om nieuwe benaderingen van leren op school en in het werk. Die benaderingen zijn te vinden bij bestaande vormen van vernieuwing van het onderwijs: een didaktiek die meer ruimte geeft aan spel, aan de buitenwereld en aan het leren van generieke, vakoverstijgende vaardigheden. Toekomstige innovatie is per definitie onvoorspelbaar, maar het is wel mogelijk medewerkers goed voor te bereiden op onvoorspelbare processen.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.